Deze korte Kerstbreak heb ik gebruikt om de film ‘Moneyball’ te bekijken. Een interessante film die inspireerde en veel ideeën opnieuw tot leven bracht. Ideeen over het kwalitatief beoordelen van prestaties van teams en spelers.
Na het zien van de film kwam ik het boek tegen in een boekhandel. Dat bleek nog veel dieper in te gaan op de voorgeschiedenis van het ontstaan van ‘Moneyball’. In het kort is het de zoektocht van schrijver Bill James die aan de hand van de bestaande statistieken in het honkbal allerlei andere fenomenen onderzocht. De film ‘Moneyball’ gaat over de zoektocht van Billy Bean, general manager van de Oakland A’s, die met behulp van deze nieuwe inzichten zijn teams probeert samen te stellen en te laten winnen. Daarmee probeert hij de conventionele wijsheid te bestrijden die vindt dat de hoogte van het budget, de stand op de ranglijst bepaald. Een stelling die feitelijk ook in onze basketbalcompetitie wordt geloofd.
Maar is dat ook zo? In de komende tijd ga ik een aantal statistieken onder de loep nemen en onderzoeken of die ook zeggen wat ze veronderstellen dat ze zeggen. Met andere woorden: als een speler 10 rebounds pakt, is hij dan een goede rebounder? Zegt het aantal assists iets over de passkwaliteiten van een speler? Hoe kan de effectiviteit van de spelverdeler (die het spel zou moeten verdelen) beter worden gemeten? Pakt een team dat veel driepunters neemt, meer aanvallende rebounds?
Bestaat ‘Moneyball’ ook in het basketbal? Ik las laatst een artikel dat Butler University gebruikt maakt van een aantal op ‘Moneyball gebaseerde statistieken. Er werd een beetje geheimzinnig over gedaan. Helaas, want er is hier nog een wereld te winnen. Voor ik in een vervolgartikel de diepte in ga, eerst 2 categorieen statistieken die naar mij idee altijd verkeerd worden geinterpreteerd en daarom niet bijdragen aan het goed evalueren van spelers.
Allereerst wil ik het kort hebben over rebounds. Te vaak worden teams beoordeeld op het aantal absolute rebounds. Team A heeft 35 rebounds en team B heeft 28 rebounds, dan is de algemene opinie dat team B het verloren heeft in de rebounding. Maar rebounds zijn het resultaat van gemiste schoten (even los van teamrebounds en deadball rebounds). En omdat het een gevolg is van een andere statistiek, zegt het absolute aantal niets over de reboundkracht van een team. Als team A een hoog schotpercentage heeft (55% 2fg, 40% 3fg) en team B een laag percentage heeft (43% 2fg, 31% 3fg) zijn er simpelweg meer verdedigende rebounds te halen voor team A. Dat kan enigszins gecompenseerd worden met aanvallende rebounds, maar hierin is er een voordeelsituatie voor de verdediging. Een team zal geen 5 man in de aanvalsrebound sturen. Je maakt dus als verdedigend team meer kans om de verdedigingsrebound te pakken. Laat zeggen dat er bij beide teams 60 schoten worden genomen (keurig verdeeld 40 tweepunter en 20 driepunters) en beide team (meer dan) uitstekend rebounden, dan pakt team B 30 rebounds en team A 35 rebounds. Beide teams hebben dan 100% verdedigende rebounds gepakt, een droom voor elke coach. Maar ondanks het uitstekende rebounden heeft team B er toch in absolute zin niets van gebakken. Ze zijn uitgerebound. Een misverstand: ze schoten tegen een lager percentage en hebben uitstekend gerebound.
Een ander misverstand gaat over schotpercentages. Lees de vorige alinea terug en ook ik maak gebruik van het misverstand, maar daarom deze alinea om het misverstand aan de kaak te stellen.
Schotpercentage is een mooie statistiek om de efficiency te meten van een team. Maar is dat ook zo? Basketbal is het een sport waarbij erg met percentages wordt gespeeld. Een 3-punts-schutter die 40% van zijn driepuntschoten maakt vinden we een goede schutter. Daar willen we voor betalen. Ondertussen mist hij de meerderheid van zijn schoten. Hoe meten we of hij een goede schutter is, want misschien schoot hij deze ballen alleen tegen een zwakke verdediger of op het moment dat het team al 25 punten voorstond en er weinig druk meer was?
Maar deze vragen terzijde, het zijn de vragen die opborrelen na het lezen en zien van ‘Moneyball’. Terug naar het onderwerp over het misverstand van schotpercentages. Want moeten we niet een driepunter voor 3 punten gaan waarderen en een 2-punter voor twee. Met andere woorden wordt het geen tijd voor eFG%. Namelijk de statistiek die het schotpercentage geeft voor een team waarbij 2 punters voor twee tellen en 3-punters voor drie. Neem het voorbeeld in de vorige alinea. Het (fieldgoal) schotpercentage van team A is 50%, terwijl het schotpercentage voor team B op 42% ligt. Gaan we nu het eFG% bepalen dan komt dat voor team A op 56% en voor team B op 47%. Voor individuele spelers is de statistiek ook goed toe te passen: als speler A 5 uit 10 tweepunters schiet (dus fg 50%), dan lijkt hij efficienter dan speler B die 4 uit 10 driepunters scoort. Maar speler B zorgt voor 12 punten, terwijl speler A voor 10 punten zorgt. Speler B heeft daarmee een grotere bijdrage en slechtere statistieken.
In mijn volgende artikel ga ik een antwoord proberen te vinden op de vraag over individuele rebounding. Als een team goed uitboxt, en de verdedigende rebound pakt, zou het hele team een plus moeten krijgen. Het zijn daarmee allemaal goede rebounders. Toch heeft maar 1 speler de bal en die krijgt daarmee de ‘credit’. Is er een methode om te meten wat een goede rebounder is, zonder te kijken naar individuele reboundstatistieken in de boxscore?
Een ieder dit leest en denkt licht in de duisternis te kunnen brengen, nodig ik van harte uit om die bijdrage te leveren.